In beginsel gaan huwelijkse voorwaarden mee tot aan het einde van je huwelijk of zoveel eerder je nieuwe afspraken maakt bij de notaris. Hoe lang je huwelijkse voorwaarden geldig zijn hangt dus vooral af van wijzigingen in je situatie. Maar dit betekent niet dat je in de tussentijd niks hoeft te doen met je voorwaarden. Je kunt rechten kwijtraken door een vervaltermijn over het hoofd te zien. Sommige afspraken kunnen achteraf ongeldig blijken. En als je de administratie niet bijhoudt of geen bewijs bewaart, kunnen de voorwaarden heel anders uitpakken dan je van tevoren had gewild.

1. Vervalbeding huishoudelijke kosten
Het is gebruikelijk om af te spreken dat je de kosten van de huishouding naar rato van je inkomen deelt. Wie het meeste verdient moet dus ook het meeste betalen. Heb je teveel betaald? Dan kun je dit van je echtgenoot terugvragen. Maar dat moet je wel op tijd doen. Want in de meeste voorwaarden staat een vervalbeding van een jaar. Dit betekent dat de afspraak in je huwelijkse voorwaarden dat je teveel betaalde kosten terug mag vragen maar een jaar geldig is.
Citaat uit het meest gebruikte landelijke model huwelijkse voorwaarden:
De echtgenoot die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan hij op grond van het bepaalde in dit artikel zou moeten dragen, kan dit meerdere van de andere echtgenoot terugvorderen, mits hij die vordering instelt binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.
2. Vervalbeding dat niet geldig is
In de jaren ’80 en ’90 werd in huwelijkse voorwaarden vaak een periodiek verrekenbeding opgenomen. Dit is de afspraak om het spaargeld dat je jaarlijks opbouwt met elkaar te delen. Als daarbij een vervalbeding is afgesproken, dan zegt de wet hierover het volgende:
Artikel 1:141 lid 1 en 6 Burgerlijk Wetboek:
Indien een verrekenplicht betrekking heeft op een in de huwelijkse voorwaarden omschreven tijdvak van het huwelijk en over dat tijdvak niet is afgerekend, blijft de verplichting tot verrekening over dat tijdvak in stand en strekt deze zich uit over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan.
De rechtsvordering tot verrekening, bedoeld in het eerste lid, verjaart niet eerder dan drie jaren na de beëindiging van het huwelijk dan wel na de inschrijving van de beschikking tot scheiding van tafel en bed in het register, bedoeld in artikel 116. Deze termijn kan niet worden verkort.
3. Voor straf alles door de helft?
Stel je hebt vóór je huwelijk afgesproken om geen gemeenschap van goederen te maken. Toch kan in dat geval “voor straf” een deel van je vermogen door de helft gaan als je niet bijhoudt wat van wie is of een afgesproken verrekenbeding niet uitvoert.
Voor roerende zaken (zoals de inboedel) geldt dat ze gemeenschappelijk zijn tenzij je kunt bewijzen dat iets privé is. Het bijhouden daarvan is dus nodig als je wilt dat de afspraak om alles gescheiden te houden, stand houdt.
Artikel 1:131 lid 1 Burgerlijk Wetboek:
Bestaat tussen niet in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een recht aan toonder of een zaak die geen registergoed is, toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt het goed geacht aan ieder der echtgenoten voor de helft toe te behoren.
Voor ander vermogen kan hetzelfde gelden (dus ook alles door de helft) als je een verrekenbeding niet bent nagekomen:
Artikel 1:141 lid 3 Burgerlijk Wetboek:
Indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, wordt het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit. Artikel 143 is van overeenkomstige toepassing.
4. Alimentatie uitsluiten mag niet
Stel je hebt in je huwelijkse voorwaarden afgesproken dat je elkaar geen alimentatie gaat betalen bij een scheiding. Deze afspraak is, ook onder de nieuwe alimentatiewet, niet geldig.
Uit het advies van de Raad van State over de nieuwe wet:
De Afdeling wijst erop dat het alimentatierecht er ook is om de zwakkere partij in het huwelijk in bescherming te nemen. De mogelijkheid om het recht op partneralimentatie uit te sluiten doet afbreuk aan deze bescherming. Dit is temeer van belang omdat niet vaststaat of partijen al bij aanvang van het huwelijk voldoende inzicht hebben in de financiële consequenties die het huwelijk na beëindiging daarvan voor hen zal hebben.
Ook de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS) en de RvdR wijzen hierop in hun adviezen. De vFAS merkt onder meer op dat de levensfase waarin huwelijksvoorwaarden worden gemaakt, vaak een geheel andere is dan de situatie waarin de scheiding plaatsvindt. Kinderen waren er nog niet en partijen waren er ten tijde van de huwelijkssluiting van overtuigd dat zij in de toekomst werk en zorg in gelijke mate zouden gaan delen. Mensen leven hun leven zonder dat zij zich bewust zijn van alle financiële en praktische gevolgen. RvdR stelt dat voor veel (aanstaande) echtgenoten vooralsnog een voor hen passende uitwerking van de mogelijkheden die het wetsvoorstel biedt, te hoog gegrepen zal zijn. Zij voldoen niet, aldus de RvdR, aan het beeld van calculerende en goed overwegende mensen, die op basis van gelijkwaardigheid hun zaken onderling regelen.
Gelet op het bovenstaande adviseert de Afdeling de nietigheid van een beding tot uitsluiting van partneralimentatie te handhaven en het voorstel in die zin aan te passen.